IN GESPREK MET RINSE TAMSMA, MANAGING DIRECTOR VAN SAP NEDERLAND

Wat is waar over

on­gelijk­heid?

“Als we de wereld écht vooruit willen helpen, moeten we acteren op basis van de juiste feiten.”

Een gesprek over het thema Beschaving in Balans lijkt al snel te gaan over tegenstellingen. De keuze tussen economie en ecologie of tussen stijgende welvaart en het verkleinen van ongelijkheid. Het is of het een of het ander. Maar doet dit het thema niet tekort? Gaat het hier ook niet om het vinden van balans? Natuurlijk mag economische groei een streven zijn, maar daar kunnen ook andere doelen naast staan.

Een open gesprek

Dat de discussie soms verhit is, geeft aan dat het thema ertoe doet. De belangen zijn groot en tegenstrijdige belangen botsen. Dat kan alleen wel zorgen voor een te smal beeld. Het is goed of fout. De nuance kan ontbreken. Juist dit maakt beschaving in balans een uitdagend thema. Maar hoe voer je op een open manier het gesprek over een onderwerp waar belangen soms lijnrecht tegenover elkaar lijken te staan? Een open gesprek, met ruimte voor nuance, is precies wat we willen voeren in De Kamer. Daarom gingen we ook graag in op het bericht van Rinse Tamsma, managing director van SAP Nederland. Hij schreef ons dat hij zich soms stoort aan het eenzijdige beeld dat in de media wordt geschetst. Met name wanneer het gaat om de wel of niet toenemende ongelijkheid in Nederland.

“Natuurlijk mag economische groei een streven zijn, maar daar kunnen ook andere doelen naast staan.”

Op zoek naar balans en nieuwe inzichten

Het leek ons een goede aanleiding om met Tamsma van gedachten te wisselen over het onderwerp ongelijkheid en de mogelijke beeldvorming die hierover is ontstaan. Enerzijds om juist op zoek te gaan naar de balans en nuance in deze discussie, maar ook om hopelijk wat inzicht te geven in de verschillende opvattingen die heersen over het onderwerp ongelijkheid. Wat is er nu precies waar en onwaar over de groeiende ongelijkheid in Nederland? “Perceptie wordt vanzelf realiteit als je het maar vaak genoeg herhaalt”, zegt Tamsma, “dat zie je ook als het gaat om de toegenomen ongelijkheid.” Tamsma stoort zich aan het hardnekkige denkframe dat hierdoor is ontstaan. “Dat in Nederland ‘de kloof groeit’, is niet op feiten gebaseerd. Het blijft in leven, omdat bepaalde belanghebbenden, bijvoorbeeld politici, journalisten of wetenschappers, deze perceptie blijven herhalen.” Als gevolg hiervan wordt er selectief gecommuniceerd over slechts bepaalde feiten. Er wordt volgens Tamsma op die manier een werkelijkheid gecreëerd die onvolledig is. “Een bekende vergelijking is in het donker een olifant aftasten, om te bepalen wat het is. De een voelt alleen de slurf, een ander een poot en een derde de staart. Elk komt tot een andere conclusie, maar geen van die conclusies geeft het hele beeld.” De media versterken deze percepties volgens Tamsma. “Er is vooral ruimte voor berichten dat dingen niet goed gaan of anders moeten. Daarbij zie je dat veel zenders en kranten elkaar napraten. Het verhaal van Piketty, die stelt dat het rendement op vermogen sneller stijgt dan economische groei waardoor de ongelijkheid de afgelopen eeuwen alleen maar groter is geworden, kreeg bijvoorbeeld enorme aandacht in alle Nederlandse media. Het tegengeluid, namelijk dat zijn onderzoek behoorlijke meetfouten bevatte, hetgeen werd vastgesteld door journalisten van de Financial Times, kreeg nauwelijks aandacht.” Dit zorgt er volgens Tamsma voor dat niet alle feiten worden meegewogen en daardoor worden percepties vanzelf realiteit.

Rinse Tamsma, managing director van SAP Nederland

"Het is fijn dat er zo veel meningen beschikbaar zijn. Maar laten we wel zorgen dat elke invalshoek even goed bekeken wordt."

Men praat elkaar na

Tamsma spreekt over drie van deze percepties die volgens hem in Nederland leven: de inkomens­ongelijkheid neemt toe, de vermogensongelijkheid neemt toe en de inkomens zijn niet meegestegen met de toegenomen welvaart. “Doordat iedereen elkaar daarin napraat, lijkt dit de enige waarheid te zijn. Maar als je kijkt naar onderzoek van het CBS zie je ook een ander beeld: zij hebben juist meermaals met berekeningen en updates aangetoond dat er van groeiende ongelijkheid in Nederland geen sprake is.” Tamsma ziet dat onvoldoende terug in de discussie over het onderwerp. Het zorgt voor een grote focus op een probleem dat volgens hem geen probleem is. “Natuurlijk wil ik niet betogen dat er geen armoede is in Nederland. Hoewel armoede zoals gedefinieerd door de VN niet bestaat in Nederland, is er wel sprake van sociale armoede. Daar moeten we echt mee aan de slag. Maar niet vanuit het waanbeeld dat er in Nederland enorme ongelijkheid bestaat.” Het is volgens Tamsma belangrijk dat er discussie is over deze onderwerpen: “Begrijp me niet verkeerd: ik heb vier jaar in Vietnam gewoond. Daar hadden we een Engelstalige krant zonder opiniestukken. Ik heb dat toen heel erg gemist. Het is fijn dat er zo veel meningen beschikbaar zijn. Maar laten we wel zorgen dat elke invalshoek even goed bekeken wordt.”

Positiever denken zorgt voor betere oplossingen

Volgens Tamsma is het belangrijk dat we positiever gaan denken, dat zorgt ook voor betere oplossingen. “Ga niet direct meehuilen met de wolven in het bos en alleen de laatste krantenberichten oplepelen. Kijk eerst objectief naar de feiten. Zijn er invalshoeken die we hebben gemist? Dat is ook onze verantwoordelijkheid als bestuurders.” Volgens Tamsma zorgt dit niet alleen voor betere gesprekken, maar ook voor betere oplossingen. “Ik merk zelf vaak dat als ik van Radio 1 naar BNR wissel, er een verandering in energie plaatsvindt. Op BNR zijn ondernemers aan het woord. Zij zien altijd allerlei kansen. En daar komt veel positieve energie bij los. Die dynamiek moeten we misschien ook zoeken in De Kamer. Kijken naar hoe dingen beter kunnen, in plaats van blijven hangen in het gesprek over waar het allemaal slecht gaat. Dat begint bij je eigen onderneming.” Het gesprek met Tamsma en het aanvullende onderzoek naar inkomens- en vermogensongelijkheid in Nederland sterken ons in de noodzaak van een evenwichtig gesprek over deze onderwerpen. Een gesprek dat zich niet richt op goed of fout, maar bedoeld is om diverse meningen bij elkaar te brengen. De discussie over ongelijkheid laat zien dat veel, misschien wel alles, relatief is. De manier waarop je het bekijkt, bepaalt wat je ziet. Laten we vooral zorgen dat het geen keuze wordt voor een focus op de gemiddelden of op de individuele gevallen en excessen, maar dat we dit in samenhang kunnen bekijken. Juist dat zorgt voor een constructief gesprek, waarin we ook kunnen kijken hoe we dingen anders kunnen doen. We hopen hier met De Kamer een bijdrage aan te kunnen blijven leveren.

“Kijken naar hoe dingen beter kunnen, in plaats van blijven hangen in het gesprek over waar het allemaal slecht gaat.”

Wat zeggen de cijfers?

­En wat wordt daarin mee­gerekend?

Inkomensongelijkheid

De SER bracht onlangs een adviesrapport uit waarin men schrijft over een toenemende primaire inkomensongelijkheid in Nederland sinds 2001. De SER kijkt hierbij naar het bruto-inkomen. Ofwel het bedrag voordat er belastingen, toeslagen en uitkeringen zijn opgeteld of afgetrokken. Die zorgen er volgens econoom Mathijs Bouman juist voor dat de netto inkomensongelijkheid deze eeuw helemaal niet is toegenomen. Waarom baseert de SER zich dan op primaire inkomens? Omdat herverdeling ook geld kost. Het systeem van belastingen, toeslagen en uitkeringen is volgens de SER daarom niet de ideale manier om de inkomensongelijkheid tegen te gaan. Het zorgt er echter wel voor dat de inkomensongelijkheid klein is in Nederland. Dit wordt ook bevestigd door het CBS. Voor het bepalen van inkomensverschillen kijken zij naar de zogeheten Gini-coëfficiënt, een cijfer tussen 0 en 1. Daarbij staat 0 voor complete gelijkheid en 1 voor volledige ongelijkheid, waarbij de top alle inkomen heeft en de rest niets. Bij het bruto-inkomen groeide die ‘Gini’ deze eeuw van 0,53 naar 0,56. Een kleine stijging dus. Maar na het heffen van belastingen en premies en het verstrekken van uitkeringen bleef de Gini vrijwel onveranderd op 0,29 staan.

Vermogens­ongelijkheid

Ook over de vermogensongelijkheid is het CBS positief gestemd. Daar is ook de laatste tien jaar nauwelijks een stijging te zien. Belangrijk hierbij is wel dat het CBS de opgebouwde pensioengelden hierbij meetelt als vermogen. Hoewel de pensioenen niet vrijelijk beschikbaar en overdraagbaar zijn, zoals geld op de bank of aandelen, kan dit wel worden gezien als uitgesteld vermogen. Natuurlijk zijn er verschillende groepen zonder pensioen: mensen in de bijstand of zzp’ers, maar de grote meerderheid van de Nederlanders heeft nog steeds een behoorlijk opgebouwd pensioen. Wordt dit pensioenvermogen bij het vermogen opgeteld, dan vormt het bijna de helft van het totale vermogen van huishoudens. Zonder de pensioenvermogens hadden de 10 procent meest vermogende huishoudens in 2018 62 procent van het totale vermogen. Mét de pensioenvermogens hadden ze nog maar 48 procent. Kunnen we daarmee stellen dat als we de pensioenvermogens meetellen, vermogensongelijkheid niet bestaat in Nederland? Niet helemaal. Onderzoeken melden een groeiende kloof in vermogen tussen huizenbezitters en niet-huizenbezitters, met name door de snel stijgende woningprijzen. Daarnaast wordt de kloof tussen de allerrijksten en allerarmsten in Nederland wel steeds groter. De WRR stelde in 2014 al vast dat verschillen tussen de top (de bovenste 10 procent) en onderkant (de onderste kant) steeds groter worden. Vorig jaar ontdekte een ambtelijke werkgroep van het ministerie van Financiën dat er voor belastingen steeds meer vermogen wordt gestald in box 2, de zogenaamde ‘pretbox’. Vooral directeuren met een eigen bedrijf maken hier slim gebruik van. Hierdoor wordt er geen of minder belasting betaald over dit vermogen, omdat het niet in beeld is. Volgens het CBS is 96 procent van dat vermogen in bv’s (352 miljard euro) in handen van de rijkste 10 procent.

Verder dan de cijfers kijken

Er kleeft ook een risico aan het kijken naar cijfers en gemiddelden. Je verliest daarmee de personen die erachter schuilen uit het oog. De focus ligt op gemiddelden en niet op de excessen die het heel goed of juist heel slecht voor elkaar hebben. In hun boek Fantoomgroei vragen Sander Heijne en Hendrik Noten daarom juist aandacht voor de groep onder in de statistieken. Zij blijven vaak onzichtbaar in de modellen, terwijl het voor hen steeds moeilijker wordt om rond te komen.