Alles zelf maken is een dood­lopen­de weg

Mathijs Bouman - Econoom

Takeaways:

  • Zijn we misschien te afhankelijk geworden van buitenlandse producenten en internationale handel? “Tijdens de eerste coronagolf leerden we hoe kwetsbaar we in Europa waren. We waren te afhankelijk van import geworden en dat leidde tot tekorten aan mondkapjes, beschermende kleding, beademingsapparatuur en al die andere producten die tijdens een pandemie essentieel zijn. Aziatische producenten bleken niet altijd te kunnen leveren en eigen voorraden waren minimaal.”
  • Met een beetje pech trekken zowel bedrijven als overheden precies de verkeerde lessen uit de crisis. “Streven naar autonomie en zelfredzaamheid klinkt aantrekkelijk, maar is in veel gevallen een impulsieve en irrationele reactie op de toegenomen onzekerheid. Autonomie maakt landen en bedrijven niet per se sterker. Wie alleen staat, kan ook alleen terugvallen op zichzelf en dat is een kwetsbare positie.”
  • Strategische autonomie klinkt stoer, maar strategische vervlechting zou weleens een betere doelstelling kunnen zijn. “Juist de wederzijdse afhankelijkheden van de geglobaliseerde economie geven Europa politieke onafhankelijkheid. Zonder die vervlechting zijn we een machteloze pion op het bord. Strategische autonomie moet de uitzondering blijven. Strategische vervlechting de regel.”
Volledig essay, leestijd 9 min.

Introductie

De wereldorde verschuift. Het ‘America First’-beleid van Donald Trump doet de dreiging van nieuwe handelsoorlogen oplaaien, terwijl de spanningen met China toenemen. De oorlog in Oekraïne zet de Europese afhankelijkheid van energie en grondstoffen nog altijd genadeloos op scherp. In deze context klinkt de roep om strategische autonomie luider dan ooit: moeten we niet veel meer zelf produceren en zelf de controle pakken?

In 2021, terwijl het coronavirus vrij spel leek te hebben en de wereld op slot zat, laaide eenzelfde discussie op. Ditmaal richtte die zich vooral op de beschikbaarheid van beschermingsmiddelen, vaccinaties en medicijnen. We stelden toen econoom en publicist Mathijs Bouman de vraag of we in Nederland en Europa niet minder afhankelijk van handelsstromen moeten zijn.

In het onderstaande essay "Alles zelf maken is een doodlopende weg" reflecteert Bouman op deze vraag. Terwijl we het essay in 2025 opnieuw lezen, vallen ons vooral de tijdloosheid en de parallellen met de huidige tijd op. De boodschap van Bouman blijft relevant: volledige economische onafhankelijkheid is een illusie die vaak leidt tot nieuwe kwetsbaarheden. Hij laat juist zien dat een veerkrachtige economie niet gebaseerd is op isolatie, maar op slimme spreiding, strategische samenwerking en internationale verwevenheid. De focus zou moeten liggen op strategische vervlechting. Dat is geen zwakte, maar juist onze grootste troef.

Alles zelf maken is een doodlopende weg

Bent u al ‘strategisch autonoom’? Of is uw bedrijf dat? In de wereld na de pandemie gaat het niet om de hoogste efficiëntie of de laagste kosten, maar om zelfredzaamheid en autonomie. Tenminste, daar lijkt veel van het beleid zich op te richten. Maar is voor het nieuwe evenwicht post-corona niet juist meer vervlechting en meer wederzijdse afhankelijkheid nodig?

Europa wil een nieuwe chipfabriek bouwen. Het liefst een heel grote. De fabriek moet in staat zijn om de geavanceerdste computerchips te produceren. Of beter nog: we willen wel twee van die fabrieken. De doortastende Eurocommissaris Thierry Breton van Digitale Zaken heeft er vele miljarden voor over om de huidige producenten van geavanceerde halfgeleiders, zoals het Taiwanese TSMC, het Koreaanse Samsung en het Amerikaanse Intel zover te krijgen dat ze hun volgende fabriek in de Europese Unie neer zetten. Over tien jaar moet dan het aandeel van in Europa geproduceerde chips op de wereldmarkt zijn verdubbeld, tot pakweg 20%.

De schrik zit er blijkbaar goed in bij de Europese Commissie. Begin 2021 trad er wereldwijd een acuut tekort aan computerchips op, waardoor veel Europese fabrieken hun productie moesten terugschroeven of soms zelfs tijdelijk staken. Vooral in de autosector was de productievertraging aanzienlijk. “Dat was eens, maar nooit meer”, stelt Breton en de Fransman zet alles op alles om de EU op chipgebied meer op eigen benen te laten staan.

Nieuwe benadering

Die ambitie sluit naadloos aan bij de nieuwe benadering die in Brussel en de andere hoofdsteden snel aan populariteit wint: die van ‘strategische autonomie’. Op vitale gebieden moet de Europese Unie veel minder afhankelijk worden van het buitenland. Vooral als het gaat om technologie, gezondheid en energie is die autonomie belangrijk.

De Commissie wil daarom dat Europa weer zelf medicijnen gaat maken, voorop gaat lopen bij innovaties als 5G en kunstmatige intelligentie en de energietransitie versnelt met windmolens en zonnepanelen van eigen bodem.

Het streven naar strategische autonomie is een logisch gevolg van zowel de pandemie als recente geopolitieke ontwikkelingen. Tijdens de eerste coronagolf leerden we hoe kwetsbaar we in Europa waren. We waren te afhankelijk van import geworden en dat leidde tot tekorten aan mondkapjes, beschermende kleding, beademingsapparatuur en al die andere producten die tijdens een pandemie essentieel zijn. Aziatische producenten bleken niet altijd te kunnen leveren en eigen voorraden waren minimaal.

Dat gold niet alleen voor medische producten. Toen China tijdens de corona-uitbraak in de eerste maanden van 2020 veel fabrieken sloot, kwamen de mondiale productieketens deels stil te liggen. Een jaar later waren de gevolgen van deze disruptie nog te voelen en was er in veel industrieën een tekort aan van alles.

Om het er bij iedereen in te wrijven dat de fragiele productieketens ook na corona een probleem zouden blijven, voer de kapitein van de Ever Given eind maart 2021 zijn containerschip de wal van het Suezkanaal in. Het gevolg was een dagenlange verstopping van een van ’s werelds belangrijkste doorvaarroutes en een wekenlange verstoring van de internationale handel.

Zijn we misschien te afhankelijk geworden van buitenlandse producenten en internationale handel?

Ragfijn afgesteld uurwerk

Logisch dat politiek en bedrijfsleven zich afvragen of de globalisering niet is doorgeschoten. Zijn we misschien te afhankelijk geworden van buitenlandse producenten en internationale handel? Gaat het systeem van continue kostenreductie via specialisatie en schaalvoordelen dat de afgelopen dertig jaar werd opgetuigd, aan z’n eigen succes ten onder?

Toen de wereld na de val van de Muur eind 1989 opeens veel groter werd, maakten bedrijven snel gebruik van de mogelijkheden die produceren in Oost- en Midden-Europa bood. De toetreding van China tot de Wereldhandels­organisatie in 2001 voegde een schier oneindige hoeveelheid goedkope arbeid toe aan de wereldeconomie. En het EU-lidmaatschap van veel voormalig communistische Europese landen in de jaren daarna maakte het telkens mogelijk om de mondiale productieketen in nog meer stukjes op te delen en te verdelen over nog meer landen. Internationale handel bestond steeds meer uit het verplaatsen van halffabricaten, van de fabriek in het ene land naar een fabriek in het andere land, voor weer een volgende stap in het productieproces.

Dit systeem werkt als een ragfijn afgesteld uurwerk. Dankzij just in time-voorraad­beheer kan dit zonder veel fysieke opslag van intermediaire producten en zonder veel extra financieringskosten. Open grenzen met zo weinig mogelijk administratieve belemmeringen en importtarieven zijn essentieel voor de efficiëntie van dit mondiale productie­systeem. En stabiele, internationale verhoudingen tussen de landen die aan de keten deelnemen uiteraard ook.

Maar dat laatste is niet meer zo vanzelfsprekend. Al in de jaren voor corona was de wereldmarkt een minder veilige speelplaats geworden. De handelsoorlogen van Donald Trump en zijn America First, de economische expansiedrift van de Chinese leider Xi Jinping en de onvoorspelbare strapatsen van moderne autocraten als Putin, Erdogan en Bolsonaro, hebben korte metten gemaakt met het idee dat de wereld onstuitbaar op weg is naar steeds meer samenwerking en integratie.

Er komen nieuwe machtsblokken op, die recht tegenover elkaar lijken te staan. Tijdens de vier jaren van Trump leken zelfs de Verenigde Staten, de loyaalste bondgenoot van Europa, opeens niet meer te vertrouwen. Dat de EU voor zichzelf kiest en het streven naar strategische autonomie de hoofdpijler van het beleid heeft gemaakt, valt dus ook zonder de pandemie goed te begrijpen.

Impulsief en irrationeel

De argumenten die voor meer zelfredzaamheid pleiten, gelden niet alleen op het grote toneel van Europa en de wereld, maar ook op het niveau van afzonderlijke bedrijven. In veel internationaal opererende bedrijven heeft het bestuur zich de afgelopen tijd achter de oren gekrabd. Zijn we niet te afhankelijk geworden van buitenlandse producenten? Wordt het geen tijd voor een flinke ronde reshoring van productie? Zijn onze strategische voorraden wel groot genoeg (als ze er überhaupt al zijn)? En zijn onze contracten met toeleveranciers wel shockproof?

Dit zijn relevante en legitieme vragen, die ieder bedrijf dat onderdeel is van de mondiale productieketen zich zou moeten afvragen. Er moet natuurlijk nog veel onderzoek worden gedaan naar de oorzaken en gevolgen van de disrupties tijdens de pandemie en vooral naar de mate waarin die verstoringen iets zeggen over onderliggende zwaktes van het systeem. Ik zal daar verderop in dit essay toch vast een voorschot op nemen. Want met een beetje pech trekken zowel bedrijven als overheden precies de verkeerde lessen uit de crisis. Streven naar autonomie en zelfredzaamheid klinkt aantrekkelijk, maar is in veel gevallen een impulsieve en irrationele reactie op de toegenomen onzekerheid.

Autonomie maakt landen en bedrijven niet per se sterker. Vaak is het tegendeel waar. Wie alleen staat, kan ook alleen terugvallen op zichzelf en dat is een kwetsbare positie. Stel je voor dat bijvoorbeeld Italië een zelfredzame economie was, die alles wat burgers en bedrijven nodig hebben, zelf maakte in het industriële noorden van het land. De economische fall-out van de coronaepidemie, die begin 2020 juist als eerste in dat deel van het land uitbrak, was dan onvergelijkbaar groter geweest. En de les die men getrokken had, was ongetwijfeld geweest: we moeten onze productie meer spreiden over verschillende regio’s en landen.

In werkelijkheid sloeg de pandemie toe terwijl Italië en Europa juist vertrouwden op buitenlandse productie en fragiele productieketens, dus zagen we vooral de kwetsbaarheden van dát systeem. Maar laten we vooral ook kwetsbaarheden van meer autarkische economieën niet vergeten.

Met een beetje pech trekken zowel bedrijven als overheden precies de verkeerde lessen uit de crisis.

Robuuste productiekosten

Als het gaat om essentiële producten zoals medicijnen en beschermingsmiddelen, akkoord, misschien moet Europa daarvoor wel naar zelfredzaamheid streven. Maar voor andere producten zouden we vooral moeten streven naar een robuuste productieketen, die zich dan nog best over landen en continenten mag uitstrekken. Hoe maak je de keten sterker? Vooral door het inbouwen van buffers. Dat kunnen fysieke buffers zijn: extra voorraden die ervoor zorgen dat een kleine hapering aan het begin van de keten niet tot een enorme opstopping verderop leidt. Het principe van just in time wordt ingeruild voor just in case, door extra voorraden halffabricaat op strategische plaatsen in de productieketen, die de leveringszekerheid vergroten.

De nieuwe buffers kunnen ook bestaan uit extra leveranciers op verschillende plekken op de wereld. Dus niet alles in China bestellen, omdat het daar het goedkoopst is, maar ook langdurige leveringscontracten sluiten met iets minder voordelige fabrieken in bijvoorbeeld Mexico, Turkije of de Verenigde Staten. Gaat er iets mis op de ene plek, dan kan de productie elders worden overgenomen.

Zo bouwen we redundancy in. De productieketen wordt opnieuw ingericht en nu niet alleen met efficiëntie, maar ook met betrouwbaarheid als doelstelling. Deze redundantie is de verzekeringspremie die wordt betaald om in slechte tijden zeker te zijn van leveringen. In goede tijden zal het echter voelen als een overbodige kostenverzwaring. En daar zit natuurlijk de zwakte van zo’n betrouwbaar systeem. Hoe voorkomen we dat robuustheid na verloop van tijd weer wordt gezien als een onnodige en kostbare luxe en de zaak vanzelf weer terugzakt naar het punt van de laagste weerstand en hoogste efficiëntie?

Ik denk dat de financiële sector hier een essentiële rol kan spelen. Bij de beoordeling van kredietwaardigheid en levensvatbaarheid van een bedrijf moet de robuustheid van de productieketen waar het deel van uitmaakt, een belangrijke factor worden. Wie de laatste cent kostenefficiëntie uit zijn productie probeert te persen zonder oog te hebben voor de kwetsbaarheden die daardoor ontstaan, zou dan automatisch met hogere financierings- en verzekeringskosten te maken krijgen, waardoor het kostenvoordeel ongedaan wordt gemaakt. De financiële sector zou zelfs stresstesten kunnen eisen, waarmee de sterkte van de productieketen moet worden aangetoond.

Toezichthouders kunnen dan weer bij hun beoordeling van banken en verzekeraars controleren of die financiële partijen deze risico’s bij hun klanten wel goed in kaart brengen en beprijzen. Het klinkt misschien als een hoop werk, maar zonder dit soort maatregelen zal het efficiëntie-denken uiteindelijk toch weer dominant worden.

Streven naar autonomie en zelfredzaamheid klinkt aantrekkelijk, maar is in veel gevallen een impulsieve en irrationele reactie op de toege­nomen onzeker­heid.

Complex netwerk

Bovendien is het onvermijdelijk. Voor veel industrieën is het helemaal niet goed voor te stellen dat Europa autonoom wordt. Daarvoor zit de productieketen simpelweg te ingewikkeld in elkaar. Eigenlijk is die term zelf ongelukkig gekozen. Ik gebruik ‘m hier zelf ook steeds, maar ‘productieketen’ suggereert ten onrechte dat het gaat om een keurig stappenplan van opeenvolgende fabriekshandelingen. Alsof het een ketting is die over de wereld ligt waaraan je kunt trekken om een paar extra schakels je eigen land binnen te krijgen. Maar het is geen ketting. Het is een complex netwerk van fabrikanten en handelaren, van specialisten en generalisten, van innovatieleiders en -volgers. Trek er een paar onderdelen uit, en het netwerk werkt niet meer.

Neem de droom van een moderne Europese chipfabriek. We kunnen er een bouwen, maar daarmee hebben we nog niet het wereldomspannende productienetwerk nagebouwd. Volgens ASML-topman Peter Wennink zijn er, om een computerchip te maken, achthonderd tot duizend processtappen nodig, waarbij wel zeventig keer een landgrens wordt overgestoken. “Het is een volledig geïntegreerd, mondiaal ecosysteem”, zei hij onlangs in Nieuwsuur. “Daar blokken tussen zetten, heeft grote gevolgen.” Je kunt er dus niet zomaar een paar fabricagestappen uithalen, je moet dat hele ecosysteem nabouwen. Ga er maar aan staan. Dan klinkt het robuust maken van het bestaande systeem een stuk realistischer.

Strategische vervlechting

Realistischer, en waarschijnlijk ook uit strategisch oogpunt beter voor Europa. Strategische autonomie klinkt stoer, maar strategische vervlechting zou weleens een betere doelstelling kunnen zijn. Europa moet het op het wereldtoneel niet van militair machtsvertoon hebben. Onze kracht is de soft power van handelsrelaties en investeringen. De EU leidt door middel van marktregulering, productvoorschriften en andere regels en wetten, waaraan buitenlandse producenten zich graag houden om toegang te krijgen tot de grootste consumentenmarkt ter wereld.

Die soft power werkt niet alleen via import, maar ook door de export van Europa. Met name de sterke Europese landbouw en de voedingsindustrie zijn een belangrijke troef. China bijvoorbeeld is goed in de productie van industriële producten, maar kan de enorme bevolking niet voeden met lokale productie, legt buitenlanddeskundige Rob de Wijk uit in zijn recente boek De Slag om Europa.

Om die soft power te kunnen uitoefenen, zijn uiteraard wel intensieve economische relaties nodig. Juist de wederzijdse afhankelijkheden van de geglobaliseerde economie geven Europa dus politieke onafhankelijkheid. Zonder die vervlechting zijn we een machteloze pion op het bord. De EU moet daarom blijven streven naar het aanhalen en versterken van economische banden en grensoverschrijdende samenwerking tussen bedrijven, sectoren en onderzoeksinstellingen consequent aanmoedigen. Dat is in het Europese, en dus ook in het Nederlandse belang.

Oud frituurvet

In mei 2021 werd in Geleen de fabriek van Dutch PPE Solutions geopend. Het is een puur Nederlandse joint venture van het Limburgse DSM en het Brabantse VDL. De fabriek moet jaarlijks tien miljoen medische mondkapjes voor de zorg gaan produceren. Zelfs het propyleen waar de mondkapjes van worden gemaakt, heeft een Nederlandse oorsprong: ons oude frituurvet dient als grondstof. Maar daar ruik je niets van, bezweert de producent.

Nederland is straks ‘strategisch autonoom’ op het gebied van medische mondmaskers. Een veilig idee, waar natuurlijk niets op tegen is. Laat het echter geen blauwdruk worden voor de post-corona inrichting van onze bedrijven en economie. Strategische autonomie moet de uitzondering blijven. Strategische vervlechting de regel.

Strategische autonomie klinkt stoer, maar strategische vervlechting zou weleens een betere doelstelling kunnen zijn. Met een beetje pech trekken zowel bedrijven als overheden precies de verkeerde lessen uit de crisis.
Logo De Kamer